Wanneer je met de gevonden instellingen een opname maakt, is die dus correct belicht. Je kunt dan een foto maken van een wit stuk papier en van een zwart stuk papier, of van de zon af of tegen de zon in, zonder dat je steeds weer opnieuw moet meten.

NB Laat je niet van de wijs brengen door de lichtmeter: die geeft steeds andere lichtsterktes aan als je de camera op een ander onderwerp richt. Je kunt dat negeren omdat je immers al op gemiddeld grijs hebt gemeten.

Pas als de lichtomstandigheden veranderen (bijv. vanuit de zon loop je de schaduw in) moet je even weer opnieuw meten op de grijskaart (je hand).


De instellingen van de waarden kunnen dus steeds veranderd worden, terwijl de belichting van het onderwerp identiek (en correct) blijft.

Toch heeft het wel degelijk effect op het beeld: verandering van sluitertijd maakt beweging (van 't onderwerp, maar ook van de camera) zichtbaar of juist onzichtbaar, verandering van diafragma geeft een grotere of kleinere scherptediepte, verandering van ISO naar hogere waarden geeft meer beeldruis.


Probeer het eens uit in de praktijk en merk het verschil tussen handmatig belichte opnamen en automatische opnamen. Fotograferen wordt er zeker leuker door.

...lichtmeten moet je leren

De meeste mensen maken foto's met hun camera ingesteld op 'automaat': de camera meet het beschikbare licht en kiest automatisch een combinatie van sluitertijd, diafragma en gevoeligheid (ISO). Dat lukt vaak aardig goed, maar vaak ook niet. Maak, met de camera op automatisch, maar eens een foto van een zwart stuk papier en een wit stuk papier. Ze worden allebei grijs afgebeeld. Waarom?


De lichtmeter in de camera vergelijkt het zichtbare beeld in de zoeker met gemiddeld grijs: zo is hij in de fabriek afgesteld. Is het zichtbare beeld bijvoorbeeld lichter dan gemiddeld grijs, dan maakt de automaat dat donkerder door een kortere sluitertijd en/of een kleiner diafragma te kiezen.


Andersom ook: een te donker beeld wordt gecorrigeerd door een langere tijd en/of een grotere diafragma-opening. Een zwart stuk papier (volledig in beeld) wordt daarom grijs (overbelicht) afgebeeld; een wit papier wordt onderbelicht en derhalve grijs afgebeeld. Probeer het maar eens.


De truc zit hem dus in een correcte, handmatige lichtmeting. Zet de camera op de 'M' stand en meet op iets wat gemiddeld grijs is. Dat kan een 'grijskaart' zijn (te koop in de betere fotozaak), maar dat mag ook de binnenkant van je hand zijn. Is je onderwerp in de zon, dan meet je het gemiddelde grijs ook in de zon; is het in de schaduw, dan meet je ook in de schaduw. De lichtmeter in de zoeker van de camera laat in de zoeker op een schaalverdeling de gemeten hoeveelheid licht zien (zie afb. boven)


Bij het lichtmeten spelen altijd 3 waarden een rol: die van diafragma, sluitertijd en gevoeligheid (ISO). Breng de lichtmeter in de camera in de neutrale '0' stand (= neutraal grijs-stand) door naar keuze één of meerdere van deze waarden enkele 'stops' aan te passen.

Pas als de belichtingsmeter in de neutrale '0' stand staat, is er sprake van een correcte belichting. De instellingen van diafragma, sluiter en ISO kunnen nu worden afgelezen. En je kunt nu een foto maken.

Wat is een 'stop' ?


Diafragma, Sluitertijd en Gevoeligheid kun je per stop veranderen. Iedere stop geeft een verdubbeling c.q. halvering van de belichting van de opname. Bij hedendaagse camera's zijn de stops meestal verdeeld in drie delen; daardoor kun je nog nauwkeuriger belichten. Ieder stop is gelijkwaardig, zodat een verandering in bijv. het diafragma gecorrigeerd kan worden met een verandering in bijv. sluitertijd om zo weer een correcte belichting van de opname te krijgen.

Om te onthouden...


Diafragma: groot naar klein:  2,8 ~ 4 ~ 5.6 ~ 8 ~ 11 ~ 16 ~ 22

Sluitertijd: lang naar kort:  1/8 ~ 1/15 ~ 1/30 ~ 1/60 ~ 1/125 ~ 1/250

Gevoeligheid: laag naar hoog : 50 ~ 100 ~ 200 ~ 400 ~ 800 ~ 1600


Een klein diafragma wordt aangegeven met een groot getal.


Een korte sluitertijd wordt vaak aangegeven met een groot getal, terwijl eigenlijk een klein getal bedoeld wordt (1/500ste wordt als 500 getoond).


Een groot diafragma (bijv. f 2.8) geeft weinig scherptediepte.

Een klein diafragma (bijv. f 22) geeft veel scherptediepte.


1 (hele) stop is vaak onderverdeeld in 3x 1/3 tussen-stop.


Het diafragma 1 stop kleiner halveert de hoeveelheid invallend licht.

Het diafragma 1 stop groter verdubbelt de hoeveelheid invallend licht.


De sluitertijd 1 stop korter halveert de hoeveelheid invallend licht.

De sluitertijd 1 stop langer verdubbelt de hoeveelheid invallend licht.


De ISO-waarde 1 stop lager: de sensor is half zo gevoelig voor licht.

De ISO-waarde 1 stop hoger: de sensor is dubbel zo gevoelig.


Bij een correcte belichting staat de lichtmeter op 0. Dit is de neutraal grijs-stand. Ga je instellingen veranderen, dan is het een kwestie van + en -  met elkaar verrekenen om weer op 0 te komen (bijvoorbeeld +3 stops en -2 stops en -1 stop is samen 0, maar ook +2 en +3 en -5 stops is samen 0).



Terug naar overzicht artikelen Fototechniek...

Nu komt het: diafragma, sluitertijd en gevoeligheid kunnen elk naar behoefte in stops zodanig worden gewijzigd dat de belichting hetzelfde blijft, maar het effect anders is. Verander je de ene waarde +2 stops, dan moet een andere waarde -2 stops wijzigen (of twee andere waarden elk -1 stop). Welke waarde je aanpast is afhankelijk van het gewenste effect op bijvoorbeeld scherptediepte of beweging; elders lees je meer daarover.